Op zondagmorgen ga ik graag naar de bakker. En liefst zo
vroeg mogelijk. Wanneer de bakker nog maar net zijn deuren heeft geopend.
Wanneer de bedwelmende geur van versgebakken brood, pistolets en koffiekoeken
zich een weg baant naar de buitenkant van de bakkerij. Gelukkig ben ik een
ochtendmens en mijn mama is dat ook, dus op zondagmorgen carpoolen wij meestal
naar de bakker in Helchteren. Zo ook op deze zondag, ongeveer midden in de
zomervakantie. Hoewel bij de bakker zelf meestal al heel wat gelijkgestemde
zielen staan aan te schuiven voor wat lekkers, is het op de weg vaak nog erg
rustig. En dat is soms ook wel een nadeel, want zo kan je al eens een
verrassing tegenkomen onderweg. Zo ook deze zondag. Toen de auto aan de klim
aan de Ramp begon, verscheen voor ons ineens een natte strook van zo’n vijftig
meter lang. Het had de dag ervoor wel geregend, maar het zag er meteen uit als
een vreemde strook. Het was niet meteen duidelijk waarom er water was blijven
staan op een helling (wat toch enigszins vreemd is als je de wet van de
zwaartekracht in acht neemt). Na een luttele seconde verwondering over het
water op de weg, waren we al zo dicht genaderd dat we konden waarnemen dat het
niet om water ging, maar om de een of andere dikke brij, een echte smurrie. Het
leek wel alsof de asfalt gesmolten was. Helaas reed de auto sneller dan dat wij
konden redeneren en zaten we vrijwel meteen middenin de smurrie, die we vrolijk
hoorden opspatten tegen de zijkanten van de auto. Een gevoel van drama overviel
ons. Lichtelijke hilariteit om het onvermijdelijke, maar toch ook onrust om wat
die vieze smurrie dan wel mocht zijn. Een doembeeld van kleverige en niet te
verwijderen plakboel daagde voor ons geestesoog op. Gelukkig werd onze
nieuwsgierigheid niet lang op de proef gesteld. Stalen nemen van het goedje was
niet nodig, we wisten meteen, zonder enig laboratorisch onderzoek, wat de
smurrie was geweest toen we de deuren van de auto openden. Niet de heerlijke
geur van broodjes, maar die van een gigantische stal (koeien, varkens, wie zal
het zeggen?) kwam ons tegemoet. De auto was letterlijk gedrenkt in drek.
Voorzichtig, om het goedje niet ook op onze zondagse kleren te krijgen, stapten
we uit de auto en haalden onze lekkere koffiekoeken. Om dan weer in de
stinkende auto te stappen (de geur was intussen ook naar de binnenkant van de
auto getrokken) en rechtstreeks naar de carwash bij ons in Lillo te rijden (die
gelukkig ongeveer altijd geopend is). Met wat water, zeep en hogedruk raakten
we de ergste geur kwijt. Hoewel er nog steeds een kwalijk geurtje van de
onderkant van de auto leek te komen. En na een tweetal minuten arriveerde ook
het volgende slachtoffer aan de carwash. Ik vermoed dat daar veel volk over de
vloer is geweest die zondagmorgen. Bij thuiskomst vroeg ik me dan af wat nu
mijn goede burgerplicht was. Moest ik de brandweer hiervan verwittigen? Ik
vroeg advies aan mijn goede vriend Google, maar die wist het ook niet. Hij gaf
me wel het telefoonnummer van de brandweer
van Genk. Dat besloot ik dan maar te bellen. Een vriendelijke stem liet
me weten dat de kantoren (uiteraard) op zondag gesloten waren en dat je voor
dringende gevallen naar 112 kon bellen. Maar na het bekijken van enkele
afleveringen van De noodcentrale, leek me dat toch weer een tikkeltje
overdreven. Ik liet het dus maar zo. En de smurrie, die zal intussen wel
weggeregend zijn…
Verschenen in Het Belang van Limburg / Houthalen-Helchteren op 18 augustus 2017.